Uithuizen Menkemaborg

Het ORGEL | Jaargang 108 | (2012) | Nummer 5

Uithuizen Menkemaborg
[Orgelbouwnieuws uit Het Orgel  2012/05]

 

De Menkemaborg is in oorsprong een uit de veertiende eeuw daterend huis, een zogenaamd ‘steenhuis’, dat in de loop der tijd vergroot is.
Over de familie Menkema is weinig bekend. In het begin van de zeventiende eeuw vergrootte het echtpaar Clant het gebouw tot een U-vormig huis met de ingang naar het oosten. In 1682 kocht Mello Alberda het landgoed en na zijn overlijden in 1699 erfde zijn zoon Unico Allard het. In 1701 trouwde Unico Allard met Everdina Cornera van Berum en zij verbouwden het huis ingrijpend, waarbij de ingang naar het noorden werd verlegd en het huis een barokke symmetrische indeling kreeg. De architect van deze verbouw was Allert Meijer.
Voor het verfraaien van het interieur werden kunstenaars aangetrokken:beeldsnijder Jan de Rijk maakt de imposante schoorsteenmantels van barok houtsnijwerk, en Harmannus Collenius schilderde daarvoor mythologische voorstellingen. Ook een heel bijzonder staatsieledikant, gemaakt van gele Chinese zijdedamast, is bewaard gebleven.
De familie Alberda bewoonde de Menkemaborg als buitenhuis tot het overlijden in 1902 van de laatste bewoner, Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis. In 1921 schonken zijn erfgenamen het landgoed aan het Groninger Museum. Na restauratie van de tuin en de gebouwen werd de Menkemaborg in 1927 opengesteld voor bezoekers. In 1969 werd de Stichting Museum Menkemaborg opgericht voor het beheer en de exploitatie van het museum. Het grootste deel van de aanwezige collectie is eigendom van het Groninger Museum.

Het kabinetorgel dat sinds 1935 in de Menkemaborg van Uithuizen staat, is in 1777 gebouwd door de orgelmakers Jan Jacob Vool en Hermanus Adolphus Groet. Het instrument werd in 1935 als nieuw inventarisstuk voor de borg geschonken door het kerkbestuur van de Doopsgezinde Gemeente te Zijldijk en zo eigendom van het Groninger Museum, de eigenaar van de Menkemaborg. In 1935 werd in de kerk van Zijldijk een nieuw orgel gebouwd door de fa. Spanjaard uit Amsterdam.
Daardoor werd het kabinetorgel overbodig, het werd in de Menkemaborg ondergebracht.

 

Om de mogelijkheden van een restauratie te onderzoeken, alsmede een onderzoek te doen naar de herkomst van het instrument, werd in 2004 Stef Tuinstra benoemd als adviseur.
Tuinstra beschrijft in zijn restauratierapport zijn hypothese met betrekking tot de herkomst als volgt:
‘De omstandigheid dat een Amsterdams kabinetorgel helemaal in het Groningerland terecht komt kan in dit geval met een redelijk plausibele hypothese worden gestaafd. Vermoedelijk is het orgel in 1776 door Sebo Hendriks (die in 1811 de naam Van Houten aannam) besteld. Sebo Hendriks van Houten kocht in 1774 het huis Waarhoek te ’t Waar. Hij was de leider van de plaatselijke Mennisten gemeenschap en telg uit een eeuwenoude en vooraanstaande Doopsgezinde familie.
S(iebe) van Houten nam met zijn broer in 1895 de houthandel Van Houten van zijn moeder over. De zich nog altijd aan het Damsterdiep te Groningen bevindende houthandel Van Houten stamt rechtstreeks af van Sebo Hendriks en diens zoon Hindrik Sebes van Houten.
Hindrik Sebes (koopman en korenmolenaar) en zijn vrouw Grietje Derks Tonkens kregen in 1810 een zoon Derk, die het kabinetorgel in 1844 mogelijk liet verbouwen.

‘De oorspronkelijke dispositie is waarschijnlijk als volgt geweest:
‘Prestant discant 8’,
Gedakt 8’,
Fluit travers 8’ (v.a. c, C-H gecombineerd met Gedakt 8’),
Prestant 4’ (front),
Fluit 4’,
Quint 3’,
Octaaf 2’.
Werktuigelijke registers: Afsluiter, Ventiel (windlosser), Tremulant,
Toonhoogte: kamertoon, a1 = ca. 415 Hz’

Tijdens zijn onderzoek in 2004 ontdekte Tuinstra een heel kleine aangebrachte inscriptie: ‘Verb 1844 H Fr’.
Hierdoor konden allerlei stijlkenmerken in het orgel, die duidelijk van Vool afweken, worden herleid.
Zo werd zichtbaar dat het huidige orgel in twee bouwfasen tot stand was gekomen, respectievelijk in 1777 en 1844. Zo’n zeventig jaar na de bouw zal het orgel aan een grote restauratie toe geweest zijn. Het onderzoek aan het instrument heeft uitgewezen dat het Herman Eberhard Freytag (1796-1869) uit Groningen geweest moet zijn die in 1844 deze restauratie heeft uitgevoerd.
H.E. Freytag was de laatste vertegenwoordiger van de zogenaamde ‘Schnitgerschool’, de rechtstreekse opvolgers van het bedrijf van de beroemde Arp Schnitger. Herman Eberhards vader Heinrich Herman was een virtuoos ambachtsman. Herman Eberhard is van kindsbeen af al in het bedrijf van zijn vader gegroeid en heeft tot aan 1861 onderhoudswerk en restauraties verricht en enkele nieuwe orgels gemaakt.
Freytag gebruikte voor de zestienvoets discantstem het pijpwerk van de bestaande Fluit travers 8’ die vanaf c begon en schoof het register een octaaf op. Hij voegde een nieuwe Fluit travers 8’ toe met nieuwe eiken pijpen. Hij deelde alle registers in bas en discant. Voorts voegde Freytag een Octaaf 8’ Bas en een wijde Fluit 4’ (‘Ligtfluit’) Discant toe.
De Octaaf 8’ bas werd op een aparte vervoerstok achter de achterwand opgesteld, waarbij de achterwand werd verwijderd en de pijpen zelf de achterwand vormden. De toegevoegde pijpen werden in precies dezelfde stijl en in nauw aansluitende mensuren bijgemaakt.
Daarna moet Freytag het oude klavier hebben vermaakt tot een balansklavier dat in- en uitgeschoven kon worden, iets wat voorheen niet kon. Doordat het klavier kon worden uitgeschoven, verbeterde de zitpositie achter het orgel aanmerkelijk.
Ook maakte Freytag waarschijnlijk een één-octaafs pedaalklaviertje (omvang C t/m c) en bevestigde dat aan het klavier, door middel van aan de toets hangende abstracten, geplaatst in een geleider, met aan de onderkant een klosje waarop de pedaaltoets gelegd werd.
Freytag restaureerde de windlade en paste deze aan aan de nieuwe dispositie. Ook het pijpwerk werd hersteld. Hij repareerde sommige houten pijpen met perkament en messing spijkertjes, goot ze van binnen uit met lijm en schilderde daarna alle houten pijpen in een grijze kleur met een dikke loodwitverf om de reparaties en de verschillen tussen oud en nieuw minder zichtbaar te maken en om de pijpen goed winddicht te krijgen. Vanwege de gedeelde ladeslepen voegde Freytag naast het klavier extra registerknoppen toe om de bas- en discantdelingen mogelijk te maken en maakte hij een nieuwe registermechaniek. De oude gaten werden dichtgemaakt.

De in 1844 ontstane dispositie staat hieronder vermeld:
Fluit travers D 16’ V(F)
Octaaf B 8’ F
Prestant D 8’ V
Gedakt B/D 8’ V
Fluit travers D 8’ F
Prestant B/D 4’ V
Gedakt B 4’ V
FluitD 4’ V
Ligtfluit D 4’ F
Quint B/D 3’ V
Octaaf B/D 2’ V
Werktuiglijke registers:
Afsluiter V
Tremulant V
Ventiel (windlosser) N
Omvang manuaal C-f3 V/F
Omvang pedaal C-c (los afneembaar) N
Toonhoogte: kamertoon; a1 = ca. 415 Hz V
Winddruk: ca. 50 mm V/F
Stemming: Wohltemperiert (naar Young-1800) N
Bas C – h
Discant c1 – f3
V = J.J. Vool en H.A. Groet, 1777
F = H.E. Freytag, 1844.
N = nieuw aan te brengen

In het archief van de Doopsgezinde Gemeente van Zijldijk bevindt zich een brief waarin sprake is van een foto uit 1909. In het archief van de Menkemaborg was deze foto nog aanwezig. De afbeelding toont het orgel zoals het in het huis ‘Waarhoek’ in het dorp ’t Waar in de pronkkamer stond en toont de situatie van na de restauratie van Freytag.

In 1915 plaatste Wolter Klaassens Beukema het orgel over naar de kerk in Zijldijk en voerde allerlei ongelukkige herstelwerkzaamheden uit. Na het instrument gedemonteerd te hebben, repareerde hij de houten pijpen met krantenpapier en schilderde ze daarna met een dikke grijze olieverf over. Diverse voorslagen spijkerde Beukema opnieuw.
Verder probeerde hij de toonhoogte te verhogen naar de toen gangbare hoogte. Uit zijn pragmatische aanpak (veel pijpwerk inknippen of het boveneind van de soldeernaad losmaken) kan afgeleid worden dat hij kennelijk (te) weinig tijd en geld voor een dergelijke ingreep had.
De houten pijpen zaagde hij in totdat een goed compromis bereikt was. Men wilde het orgel op het balkon opstellen, maar omdat dit daarvoor eerst verbouwd moest worden, adviseerde Beukema het orgel beneden in de kerk op te stellen. Beukema verving wat kapot was, bouwde het orgel op en regelde het af.

In 1916 kwam de Groninger orgelmaker Marten Eertman uit Noordwolde het orgel repareren. Ook werd toen het balkon verstevigd, waardoor het orgel toch op het balkon geplaatst kon worden. Eertman maakte een nieuwe windvoorziening en plaatste de balg in een raamwerk met een bladveer ter stabilisering van de winddruk. Hij maakte er een externe handpompbediening bij voor een aparte pompbediende.
Het geheel werd aangesloten met een windkanaal van vurenhout, dat weer werd aangesloten op het oude kanaalstuk in de onderkast.
Eertman maakte de viervoets klank in de bas luider door middel van het toevoegen van een tweede viervoets register, een ‘Baskant dubbel’. Daarom maakte hij waarschijnlijk een op een vervoerplank achter het orgel opgestelde vurenhouten Octaaf 4’ bas. De door Freytag aangebrachte Fluit travers 8’ werd verwijderd en onder in het orgel opgeslagen. De waarschijnlijk door Beukema geleverde registerbordjes werden daartoe opnieuw geschilderd. Het toegevoegde register kreeg links naast het klavier de knop van het ‘ventiel’. Die voor de afsluiter werd nu ‘ventiel’. De naam van de Fluit travers 8’ moet zijn gewijzigd in ‘Nihil’. Zo functioneerde het orgel te Zijldijk tot aan 1935.

Het is niet bekend wie het orgel in 1935 naar de borg heeft overgeplaatst.
Waarschijnlijk is dit door particulieren gebeurd. Wellicht was het de jonge Derk Mulder uit Uithuizen die de leiding erover had. Derk had een autobus-carrosseriebedrijf, maar ook orgelbouwaspiraties.
Zo had hij al jaren contacten met Harmannus Thijs, de voormalige meesterknecht en opvolger binnen het bedrijf van Van Oeckelen te Harenermolen, en met André Doornbos te Groningen, broer van de bekende orgelmakers Jan en Klaas Doornbos. Toen Doornbos vroegtijdig met de orgelbouw stopte kreeg Derk allerlei orgelmakersgereedschap van hem. In de bewaard gebleven archieven van Mulder wordt niets vermeld over het orgel van de Menkemaborg. Derk Mulder hield van oude orgels. Hij had geen personeel, verrichtte onderhoudswerk en restaureerde op bescheiden schaal kleine orgels in de omgeving. Zo heeft hij ook het Schnitger-orgel in de Hervormde Kerk te Uithuizen enkele keren grondig opgeknapt.
Het vurenhouten pijpwerk van Eertman van de Octaaf 4’ bas is bij de verhuizing naar de borg verdwenen. Wel is het pijpwerk van de Fluit travers 8’ van 1844 meegekomen, maar werd toen niet meer herplaatst en heeft vanaf 1935 op zolder gelegen.

Op de borg heeft het orgel als pronkkast gediend. Het werd niet bespeeld omdat er voor de windvoorziening van Eertman, waarvan het materiaal intussen ook op de zolder van de borg was terechtgekomen, in de kast geen plaats was. Met een kleine vrachtwagen werd het orgel in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw nogal eens naar de volkshogeschool ’t Oldörp in Uithuizen getransporteerd, waar het op gezette tijden werd bespeeld. Op die locatie werd provisorisch een kleine windmachine met een grote ronde buis rechtstreeks aan de windlade aangesloten. Door deze frequente verplaatsingen en sterk wisselende klimaatomstandigheden ging het orgel zienderogen achteruit.
Men vroeg Derk Mulder om het orgel, wanneer dat nodig was, persoonlijk te vervoeren. Bij die gelegenheden heeft Mulder in de periode 1955-1960 nog verscheidene reparaties aan het orgel verricht om het speelbaar te houden:

  • vernieuwingen van het draadwerk van de speelmechaniek buiten de windlade;
  • verwijderen van de leren pulpetenbaan en het in plaats daarvan aanbrengen van een in de pulpetenplank ingelegde koperen strip met opgelijmde leerringen;
  • aanbrengen lekboringen n.a.v. te veel doorspraak van de windlade;
  • aanbrengen van twee nieuwe registernaamplaten voorzien van nieuwe opschriften;
  • regelmatig stemmen en waar nodig bij-intoneren.

Het naamplaatje van Mulder is te vinden in de linkerhoek aan de voorzijde boven de registertrekkers.
Derk Mulder demonteerde het orgel in 1965. Het materiaal werd echter zonder goede aandacht opgeslagen: de pijpen hebben jaren achtereen plat boven op elkaar gelegen. Ook is er vanaf het jaar van demonteren niets gedocumenteerd. Alle pijponderdelen werden als een grote puzzel van losse stukjes weer bij elkaar gelegd. Daaruit bleek dat het kabinetorgel qua historisch materiaal vrijwel helemaal compleet was.

Tijdens de laatste restauratie van 2010-2011 is de situatie van 1844 gekozen als uitgangspunt. Het instrument is gerestaureerd door Mense Ruiter Orgelmakers te Zuidwolde. Herstel van de orgelkast was hierbij noodzakelijk. Het kleurenonderzoek en de kleurrestauratie, alsmede de vergulding, zijn uitgevoerd door Helmer Hut uit Beerta.
De claviatuur is volledig gerestaureerd en kan in- en uitgeschoven worden. Het klavierbeleg is nieuw gemaakt van mammoetivoor naar model van het Vool-kabinetorgel te Weener (Organeum). De afgezaagde balansen van Freytag zijn grotendeels naar voorbeeld van het Freytag-kabinetorgel van Lellens aangevuld. De registerknoppen van Freytag met parelmoerplaatjes van Mulder zijn hersteld. De twee geschilderde houten registerborden van Mulder zijn door Helmer Hut opnieuw beschilderd in de stijl van Freytag. Er is vooralsnog afgezien van het bijmaken van een pedaalklaviertje. De register- en speelmechaniek is schoongemaakt en hersteld.
Van de windvoorziening zijn de balg met schepper en balgzwaard nieuw gemaakt, alsmede de externe voettrede, de balgpeilstok en een ontbrekend deel van het windkanaal, alles naar model van Vool. Een nieuwe windmachine in een kleine, in bijpassende kleur geschilderde, dempkist is zodanig aangesloten dat er ook getreden kan worden.
De aanwezige windlosser en tremulant zijn gerestaureerd en ingepast naar het voorbeeld van vergelijkbare Vool-kabinetorgels. De in 1844 deels gewijzigde en geheel gesponselde windlade is geheel hersteld naar die situatie. Alle belering, ventielveren en koperdraadwerk zijn vernieuwd naar voorbeelden van Vool.
Al het pijpwerk is integraal hersteld. De meeste pijpranden waren bij de uiteinden kapot; ze zijn weer van nieuwe bovenstukjes voorzien.
Alle houten pijpen zijn opnieuw geverfd in de kleur van 1844. Voor het inwendige zijn diverse pijpen uitgegoten met lijm en roodbolus zoals aangetroffen.
Door de restauratie is het eindelijk weer mogelijk geworden met passende muziek in een passende omgeving, de tijden van de borgbewoners van weleer ook in klank opnieuw tot leven te wekken. Het orgel is op 15 april 2011 in gebruik genomen.

Dispositie:
Volgorde op de laden van voren naar achteren vanaf de claviatuur gezien. De basvolgorde is anders dan die van de discant.
Sommige ontbrekende pijpen zijn in 2010 door Mense Ruiter nieuw bijgemaakt.

1777 = J.J. Vool
1844 = H.E. Freytag

Bas (C-h)
Prestant 4’ 1777; C-h in het front; frontpijpen met overlengte; originele stemuitsnijdingen (V) met extra krullen.
Ligtfluit 2’ 1844; voet met kern eiken als bij de Fluit travers 8v. D
Octaaf 2’ 1777; metaal; geheel op de lade; wijde mensuur
Quint 3’ 1777; metaal; geheel op de lade; wijde mensuur
Gedakt 4’ 1777; grenen, C-B baarden, C-B gedekt; H – f3 halfgedekt: eiken stophandvat met gat
Octaaf 8’ 1844; grenen, C-E smalle baarden; enge mensuur
Gedakt 8’ 1777; grenen, baarden: D, Dis, F, G, Gis, B-h, gedekt; halfgedekt vanaf b: gat in eiken stophandvat
discant (c1-f3)
Fluit travers 16’ 1777; grenen, In 1844 opgeschoven van c naar c1, f2 – f3 verdwenen; Open cilindrisch, enge mensuur;stemlappen van orgelmetaal
Prestant 8’ 1777; metaal; geheel op de lade
Prestant 4’ 1777; metaal; c1 in front, rest op de lade
Quint 3’ 1777; metaal; geheel op de lade
Octaaf 2’ 1777; metaal; geheel op de lade
Fluit travers 8’ 1844; eiken, open, enge mensuur; stemlappen orgelmetaal; lager labium als pijpwerk Vool
Fluit 4’ 1777; grenen; H-f3 halfgedekt: gat in eiken stophandvat
Gedakt 8’ 1777; grenen; b-f3 halfgedekt: gat in eiken stophandvat; mensuur als Fluit 4

Tremulant (inliggend)
Ventiel (windlosser)
Vacant
toonhoogte: kamertoon a1 = 415 Hz
winddruk: 50 mm Wk
stemming: Young

HENK DE VRIES

Bronnen: